Noaberskop bij geboorte, seekte en staar’m

Toen boer en dorpsfiguur en dorpshistoricus Jan Hessels nog leefde sprak de redactie van ut Deevers Archief regelmatig met hem bij hem thuis in zijn boerderij an de Krususstroate in Deever over het oude Deever. Jan hield van het vertellen van annekkedotes, zoals hij zijn korte en altijd grappige verhaaltjes noemde. Maar Jan kon ook serieus over andere zaken schrijven, zoals mag blijken uit zijn hier weergegeven herinneringen aan de noaberhulp bij geboorte, ziekte en overlijden. 
De redactie verwijst tevens naar het bericht De begrafenisvurening is gien neeje noaberskop.van Jan Boesjes, dat verscheen in het provinciaal Drents maandblad Drente, jaargang 26, nummer 2, februari 1955,

Noaberhulp bij geboorte, ziekte en overlijden

Vroeger waren hier in de buurt heel wat gebruiken, gewoonten en bijgeloven. Vaak wordt gezegd dat het jammer is dat deze zijn verdwenen, maar het heeft zo moeten zijn. Sommige hiervan heb ik zelf nog meegemaakt, andere weet ik van verhalen van mijn ouders en grootouders.

In het nabije verleden waren de buurplichten van de zeer groot belang. Zonder deze plichten kon het leven in het dorp niet voortgaan. Een ieder was hier op zijn tijd zeer van afhankelijk.

We zullen beginnen met de geboorte, want dat is uiteindelijk een belangrijk punt in ieders leven ! Kraamhulp, zoals dit er tegenwoordig is, was er niet. Bij de bevalling en tijdens de nazorg was men aangewezen op de buurvrouwen. De bevalling zelf werd verzorgd door de baakster en later de arts, waarbij altijd al buurvrouwen aanwezig waren voor de hand- en spandiensten.
Kort na de bevalling gingen de buurvrouwen al met de wegge bij de kraamvrouw en haar jonggeborene kijken. De wegge is een goed gevuld krentenbrood van ongeveer één meter lengte. Ik heb wel eens gehoord dat een familie vier of vijf weggen tegelijk kreeg aangeboden, dus was er op zo moment van honger geen sprake. Later veranderde de gewoonte en werden in plaats van krentenstoet bijvoorbeeld kinderkleertjes gegeven. Ook al ging men met kleertjes, toch bleef men de uitdrukking ik muute mit de wegge hen gebruiken.

Na de geboorte moest de vader het kind aangeven bij de burgerlijke stand. Vroeger was men verplicht hiervoor twee getuigen mee te brengen. Dit waren meestal twee buren. Na het vervullen van de burgerplicht moest er in het café een borrel worden gedronken op de gezondheid van de jonggeborene. Soms kwam het tot te veel goede wensen en daarmee te veel borrels, zodat de vader en de getuigen in beschonken toestand naar huis gingen.

Enkele weken na de geboorte werd een kraamvisite georganiseerd. Alle buurvrouwen werden voor een bepaalde avond uitgenodigd. Dit leverde soms wel eens problemen op als er in de buurt een ruzie gaande was tussen enkele buurvrouwen. Het was dan puzzelen welke dames op één avond bij elkaar konden komen, zonder dat iemand het gevoel kreeg te zijn gepasseerd. Soms kon het probleem opgelost worden door de vrouwen niet te dicht bij elkaar te laten zitten.

Onder de buren werden de bewoners verstaan van vijf huizen ter weerszijden van je huis. Er waren ook buurschappen waar zich de merkwaardige situatie voordeed dat de buren aan de overkant van de straat geen ‘buren’ waren, maar bijvoorbeeld een buur die soms wel een kilometer verder woonde wel.

Een groot aantal buren was in die tijd wel nodig. Een begrafenis in de buurschap werd in zijn geheel geregeld en uitgevoerd door de buren. Behoorden tot deze buren naaste familie, dan vielen deze af voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Als er andere buren waren die niet mee konden helpen vanwege ouderdom, ziekte of om andere redenen, dan moesten die zelf voor vervangers zorgen. Het aanzeggen werd door de buren gedaan. De begrafenis geschiedde altijd vanuit het sterfhuis.

Direct na het overlijden van een persoon werd de naaste buurman gewaarschuwd. Deze buurman trommelde dan de benodigde andere buren op om de eerst noodzakelijke werkzaamheden te verzorgen. De buren wasten de overledene en legden het af. Het lijk werd gehuld in een doodskleed. Dit bestond uit een laken met een geplooid kraagje om de hals. Bij de meeste mensen was zo’n doodskleed aanwezig, zo niet dan werd het onmiddellijk gehaald, desnoods midden in de nacht.

De timmerman werd zo snel mogelijk gewaarschuwd om de kist te maken. Meestal had hij de hiervoor benodigde planken in huis. Als men de timmerman met de planken zag lopen, dan wist het dorp dat iemand was overleden en vroeg men zich af wie dat wel kon zijn. Als de kist klaar was, dan werd de overledene er in gelegd. Dit gebeurde altijd in de avonduren. De ramen van het huis waarin de persoon was overleden en lag opgebaard werden geblindeerd door het sluiten van de luiken of de gordijnen.

Net als bij de geboorte is beschreven, moest ook het overlijden worden aangegeven bij de burgerlijke stand. Dit gebeurde de volgende morgen, waarbij eveneens twee buren als getuigen moesten optreden. Daarna verzorgden de buren het luiden van de kerkklokken ten teken dat iemand was overleden.

Het leed aanzeggen gebeurde ook door de buren. Het bericht moest mondeling  worden doorgegeven en dat betekende soms een eind reizen naar familie over ver. Vaak werd hiervoor één persoon aangewezen die voor zijn diensten werd betaald door de familie.

Op de dag van de begrafenis zorgden de buurvrouwen voor de koffie, het brood en dergelijke. De mannen droegen de kist naar de wagen en na aankomst op het kerkhof droegen zij de kist naar het graf. Zij zorgden ook voor het luiden van de klokken. Dat laatste gebeurde niet met een druk op de knop! Er waren vier man nodig om aan de touwen te trekken om de klok in beweging te krijgen en te houden. Onderweg van het sterfhuis naar de kerk stonden mannen te posten om door te geven wanneer er met het luiden van de klokken moest worden begonnen. Als een begrafenisstoet uit Wapse of Wittelte een bepaalde punt passeerde, dan moesten de klokken beginnen te luiden. De posten onderweg seinden dit door met het opsteken van de arm.

Op de manier waarop de klok geluid werd kon men horen of er een man of een vrouw was gestorven. Bij een overleden man begon men te luiden met een zware klok en na enkele slagen viel dan de lichte klok bij. Bij een overleden vrouw begon eerst de klok licht te luiden, waarna de zware klok bijviel. Dit luiden is in Diever nog steeds gebruik.

Een bijkomend probleem bij een begrafenis was het tekort aan serviesgoed. Niemand had voor zoveel mensen voldoende serviesgoed in huis. Van de hele buurt werden kopjes, schoteltjes en dergelijke geleend. Vervolgens was het een probleem om de kopjes weer bij de rechtmatige eigenaar terug te brengen. Men loste dit wel op door verschillende kleuren draadjes aan het oor te binden. Dit loste het probleem niet op voor de schoteltjes en de lepeltjes.

Vroeger werd er vóór de begrafenis koffie gedronken. Sommige bezoekers hadden dan al een hele reis achter de rug. Na de begrafenis werd er weer koffie gedronken. Hoewel dit voor de buitendorpen niet zo’n probleem was, was het in Diever een hele klus om alle kopjes en schoteltjes voor de tweede ronde na de begrafenis weer op tijd afgewassen te hebben en opnieuw voldoende koffie te zetten. Daarbij moet men bedenken dat er toen geen gas en elektriciteit was en dat al het benodigde water op houtkachels moest worden verwarmd en gekookt.

Geboorte en dood waren belangrijke gebeurtenissen waarbij de noaberplicht van groot belang was. Maar ook bij andere zaken was de hulp van de buren en soms het dorp onmisbaar. Bij ziekte hadden de buren de plicht het bedrijf draaiende te houden en het gezin van de zieke te helpen.

This entry was posted in Jan Hessels, Noaberskop. Bookmark the permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *